De verzwegen Zwitserse bankrekening

Een erfgenaam die bij de verdeling van een nalatenschap een deel daarvan verzwijgt of verbergt, verbeurt dat deel aan de andere erfgenamen. [1]
Deze harde sanctie geldt zelfs, als dat verzwijgen of verbergen in overeenstemming lijkt te kunnen zijn met de wil van de erflater. Dit is de eerste uitspraak van de Hoge Raad waar dit zo duidelijk ten behoeve van een erfrechtprocedure is vastgesteld. Vele collega’s volgen mijn voorbeeld procedure sindsdien.
In deze zaak van de verzwegen rekening heb ik als advocaat de neef bijgestaan bij de procedure bij de rechtbank en bij het Gerechtshof Den Haag. Met beiden een bijzonder positief resultaat voor mijn cliënt. Vervolgens is de wederpartij nog in cassatie gegaan maar dat mocht niet baten.

De achtergrond

Een vrouw benoemt in 2000 in een testament haar zoon en haar neef tot enige erfgenamen. De neef is het kind van haar jonggestorven zuster dat vanaf zijn twaalfde door haar is opgevoed.
De vrouw wordt begin 2008 in een verzorgingstehuis opgenomen, en overlijdt daar september 2008, op 90-jarige leeftijd.

Mei 2008 gebruikt de zoon zijn volmacht om € 643.497,- over te boeken van een Zwitserse nummerrekening van zijn moeder naar een eigen rekening. Daarna laat hij de nummerrekening opheffen.

Ook na het overlijden van zijn moeder en bij het afwikkelen van de nalatenschap verzwijgt de zoon deze overboeking. Als de neef hem belt en vraagt naar deze bankrekening zegt de zoon ‘dat gaat je niets aan’. De neef heeft echter ook een volmacht (een zogenaamde Vollmacht über den Todesfall) waardoor hij met mijn hulp alsnog zelf de informatie in Zwitserland heeft opgevraagd. Wij konden niet anders dan vaststellen dat de bankrekening van moeder leeg was.

De gevoerde procedures

In de door mij namens de neef bij de rechtbank en het Hof Den Haag gevoerde procedures stelt de zoon dat moeder hem het bedrag had geschonken. Maar de neef stelt, dat zijn tante in mei 2008 al niet meer in staat was haar eigen wil te bepalen. De zoon zou dus het bedrag zelf zonder recht of titel aan het vermogen van zijn moeder onttrokken hebben. Daardoor had moeder een vordering tot terugbetaling op de zoon. Die vordering gaat over op haar erfgenamen. Door die vordering te verzwijgen, verbeurt de zoon zijn aandeel in die vordering.
Daarom bepaalt het Hof dat hij het gehele bedrag van € 643.497,- aan zijn neef moet betalen [2] Daarbij oordeelt het hof dat het door hem betaalde schenkingsrecht en de inkeerkosten voor zijn eigen rekening dienen te blijven. De zoon haalt hiermee in hoger beroep een slechtere uitkomst dan bij de rechtbank.

De zoon gaat in cassatie bij de Hoge Raad.[3]
Die volgt de zoon weliswaar in zijn bezwaar dat het Hof niet vastgesteld had dat de vordering opzettelijk verzwegen was, maar vernietigt het arrest niet. Volgens de Raad volg uit de overwegingen van het Hof dat de zoon wist dat de vordering tot de nalatenschap behoorde.

De zoon stelt, dat de verbeurdverklaring niet kon worden toegepast voordat de verdeling voltooid was. De zoon stelde tot inkeer te willen komen, en was bereid alsnog de helft van de vordering met de neef delen.
De Hoge Raad volgt de zoon hierin niet. Niet alleen omdat de strekking van de sanctie van het verbeuren is een onjuiste en onvolledige informatieverstrekking door erfgenamen te ontmoedigen.

De Hoge Raad stelt ook vast dat er maar één moment is waarop je kunt verzwijgen, of dient te spreken, en dat was het moment dat de neef vroeg naar de bankrekening en de zoon antwoordde dat hem dat niets aanging. Alle latere spijtbetuigingen daarover konden dat niet meer herstellen.

De Hoge Raad wijst er wel op, dat een beroep op redelijkheid en billijkheid de verbeuring wellicht had kunnen voorkomen. Maar daarop was in deze zaak bij het Hof geen beroep gedaan. Het lijkt ook erg onwaarschijnlijk dat daar in deze zaak een beroep op kon worden gedaan gezien de expliciete mededeling.

Overigens had de moeder een jaar voor haar overlijden aan adviseurs te kennen gegeven, haar testament te willen wijzigen, om haar zoon tot enige erfgenaam te benoemen. Dat heeft in deze procedures geen doorslaggevende rol gespeeld. Daarbij geldt natuurlijk ook dat een uiterste wil pas geldend is als deze in een testament daadwerkelijk is vastgelegd. Dat was echter in deze zaak nooit gebeurd.

We hebben een lang traject achter de rug, maar het heeft mijn cliënt zeker geloond.

[1] Art. 194 Boek 3 Burgerlijk Wetboek

[2] Op grond van art. 3:194 lid 2 BW

[3] HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:565